Liedjes en versjes.

Deze liedjes en versjes zong Omi voor haar kinderen en later ook voor haar kleinkinderen.

 

De duizendpoot

De moeder van de duizendpoot,

Was heel erg ontevreden,

Want haar zoontje was zojuist in de sloot geleden.

En als je even rekent,

Weet je wat dat betekent

Op zijn hoofd een grote buil,

En wel duizend sokjes vuil.

Roodborstje

Roodborstje tikt tegen het raam rin tin tin,

Laat mij erin, laat mij erin

’T is hier zo guur en zo koud om mij heen,

Laat mij erin, rin tin tin.

Meisje deed open en gaf uit haar schoot

Kruimeltjes suiker en kruimeltjes brood.

Dat was het roodborstje best naar zijn zin

Vloog toen het bos weder in.

 

Ventje

Droomde gisteren van een ventje

en zijn neusje was van koek

Van sucade was zijn buikje,

en van chocola zijn broek

Ventje liep op witte klompjes,

en die waren van fondant

En een wandelstok van suiker,

had hij in zijn rechterhand

Weet je wat zijn oogjes waren?

kleine ronde stukjes drop

En hij had zowaar een hoedje,

van rozijnen tulband op. 

Droeg daarbij een keurig kieltje,

en dat was van pannenkoek

En dat stond hem even netjes,

als zijn chocoladebroek.

’t Stak zijn armpjes recht naar boven,

En hij riep “nu ben ‘k een reus”

En hij maakte met zijn handjes,

Voor de grap een lange neus,

Even later ging hij dansen,

En hij zong van tralala. 

En tot slot gaf hij 'm een stukje,

van zijn broek van chocola.

 

Elsje

Elsje fiederelsje

Zet je klompjes bij het vuur.

Moeder bakt pannenkoeken,

Maar het meel is zo duur!

Tjingelinge pannenkoek,

Stroop met rozijnen.

Tjingelinge pannenkoek,

Kom op bezoek.

 

Kortjakje

Altijd is kortjakje ziek

Midden in de week maar zondags niet

’s Zondags gaat ze naar de kerk

Met haar boek vol zilverwerk

Altijd is kortjakje ziek

Midden in de week maar zondags niet.

 

Berend  Botje

Berend Botje ging uit varen

Met zijn scheepje naar Zuidlaren

De weg was recht, de weg was krom

Nooit kwam Berend Botje meer om

Een twee drie vier vijf zes zeven

Waar is Berend Botje gebleven

Hij is niet hier, hij is niet daar

Hij is naar Amerika.

Amerika, Amerika, driemaal in de rondte van je hopsasa

Amerika, Amerika, driemaal in de rondte van je hopsasa.

Oude vrouw

Daar liep een oude vrouw op straat

Jutekei, jutekei, jutekeisasa

 Ze had haar rode mutsje op

Jutekei, jutekei, jutekesasa

En waar die oude vrouw ook liep,

Vergat ze haar rode mutsje niet

Jutekei, jutekei, jutekeisasa, jutekeisasa

 

Drie kleine kleutertjes

Drie kleine kleutertjes die zaten op een hek

Boven op een hek.

Drie kleine kleutertjes die zaten op een hek,

Op een mooie warme dag in September. 

Waarover spraken zij, die drie daar op het hek,

Boven op dat hek.

Waarover spraken zij, die drie daarop dat hek,

Op een mooie warme dag in september. 

’t Was over krekeltjes en korenbloemen bauw,

Korenbloemen blauw,

’t was over krekeltjes en korenbloemen blauw,

Op een mooie warme dag in september.

Groen is gras

Groen is gras, groen is gras,

Onder mijne voeten

‘k heb verlopen m’n beste vriend

 ‘k zal hem zoeken moeten. 

He daar plaatsgemaakt voor de jongedame,

En de koekoek op het dak,

Zingt een lied op zijn gemak,

O mijn lieve Augustijn,

Deze dame zal het zijn.

Handje klap

Handje klap

Ga naar de markt

Koop een koe

Stukje lever toe

Een stukje longen

Voor de zieke jongen

Een stukje pens

Voor een ziek mensch

Een stukje van de lever

Voor de zieke wever.

Hollebolle Gijs

Heb je niet gehoord van de hollebolle wagen,

Waar de hollebolle Gijs op zat

Grote brokken

Kon hij schrokken

Een koe en een kalf

Een heel paard half

Een os en een stier

Zeven tonnen bier

Een hok vol schapen,

En nog kon hollebolle Gijs van de honger niet slapen.

 

Wagen 

 Ik heb mijn wagen volgeladen

Vol met oude wijven

Toen ze op de markt kwamen

Begonnen zij te kijven

Nu neem ik van mijn levensdagen

Geen oude wijven op mijn wagen

Hop paardje hop.

 

Poppenkraam

Ik stond laatst voor een poppenkraam

Oh, oh, oh

Daar zag ik mooie poppen staan

Zo, zo, zo

De poppenkoopman ging op reis,

De poppen raakte van de wijs,

Ze deden allemaal zo,

Ze deden allemaal zo,

Ze deden allemaal zo.

 

Maneschijn

In de maneschijn, in de maneschijn,

Klom ik op heen trapje naar het raamkozijn,

En je waagt het niet, en je waagt het niet,

Zo doet een vogel en zo doet een vis,

Zo doet een duizendpoot die schoenenpoetser is

En dat is een en dat is twee,

En dat is dikke, dikke, dikke tante Kee,

En dat is recht, en dat is krom,

En zo draaien we het wieltje nog eens om,

Rom bom!

Graaf

In Den-Haag daar woont een graaf,

En zijn zoon heet Jantje,

Als je vraagt waar woont je pa,

Dan wijst hij met zijn handje,

Met zijn vingertje en zijn duim,

Op zijn hoed draagt hij een pluim,

Aan zijn arm een mandje,

Dag mijn lieve Jantje.